Met de naamsbekendheid zit het wel goed; 98 procent van de zeevarenden kent het begrip zeemanshuis. Wat daar gebeurt en of zeevarenden nog wel een onthaaladres nodig hebben is aanzienlijk minder bekend. En dat terwijl al ruim anderhalve eeuw mensen zich inzetten voor het welzijn van de zeelieden. Het type zeeman is veranderd, de aard van hun werk grotendeels ook, maar wat nooit verandert, is de behoefte aan menselijk contact, een luisterend oor, praktische en geestelijke hulp, ontspanning en bovenal een mogelijkheid te praten met geliefden in het verre vaderland. De Stichting Zeemanswelvaren in Amsterdam zet zich daarvoor in met een sociëteit in het Westhavengebied, dat voorzien is van communicatiemiddelen, biljart, tennistafel en bar en rustige hoekjes om tv te kijken of te praten. In Amsterdam zijn ook een scheepsarts en een havenpastor actief. De laatste is aangesteld bij de Nederlandse Zeemanscentrale aan wie de kerken hun pastorale taken voor zeelieden hebben uitbesteed. Om kijk te krijgen op het werk van een havenpastor loop ik mee met dominee Léon Rasser.
Léons dag begint met een overleg met twee collega’s die ook een deel van de haven voor hun rekening nemen. Ze hebben op de Marine Traffic- en de iamPort-app gezien welke schepen er voor de kant liggen en op basis daarvan de taken onderling verdeeld. Wij gaan eerst naar de Waterlandterminal waar drie schepen liggen. De eerste is volop in lossing en er komt ook net een inspectiedienst aan boord. Léon besluit door te lopen, want met zo veel drukte aan boord heeft de bemanning helemaal geen tijd om een goed gesprek te voeren. “Vaak bezoek ik zes of zeven schepen, maar soms maar twee”, zegt hij. “Dat is afhankelijk van wat er gebeurt in de haven. Liever twee schepen goed dan zeven half.” Het leven aan boord is efficiënt ingericht, want tijd is geld. Voor Léon is dat net andersom. “Niet efficiënt zijn is een wezenlijke factor om de mens te bereiken”, betoogt hij. “Ik werk met de tijd aan mijn kant.” Een tweede schip met twee binnenschepen langszij is net aan het verhalen en we lopen verder zuidwaarts de kade af. Ter hoogte van de Koopman Car Terminal ligt de met Panamese vlag getooide “Planet Ace”, een vehicles carrier uit 1992. Het schip ligt net vast als wij aan boord gaan, terwijl de loods de “Planet Ace” verlaat. Wanneer we via een tussendek de mess room bereiken zie ik alleen nieuwe auto’s, maar dit schip doet de haven van Amsterdam regelmatig aan met allerlei oude en nieuwe voertuigen.
Als het delen van brood
In de mess room is het nog leeg. De Russische en Oekraïense officieren zijn op de brug en de Filipijnse bemanning is druk met de voorbereiding van de lossing. De laadklep moet nog naar beneden, de waterklerken en chauffeurs van Koopman zijn er nog niet. Vanuit de kombuis komt Marjohn, een Filipijnse kok naar ons toe. Hij begroet ons hartelijk en we krijgen meteen koffie. Léon stalt zijn telefoon- en simkaarten uit op tafel. Dat maakt gretig. Deze dominee is van alle markten thuis. Als student een rocker, tegenwoordig speelt hij met zijn basgitaar graag in een jazzband. En hij struint het internet af op zoek naar de voordeligste aanbiedingen. Deze keer heeft hij simkaarten gescoord van € 5 voor 5 gigabyte. Daarmee kunnen de scheepsjongens naar hartenlust een maand lang skypen en films kijken. Dit is het brood dat deze zielzorger wil delen met de armlastige en hardwerkende Filipijnse scheepsjongens. Marjohn is slim en heeft snel door hoe scherp de aanbieding is en hoe hij zijn smartphone aan de praat moet krijgen. Via telefoon en mobilofoon brengt hij zijn maten op de hoogte. Binnen de kortste keren zijn de meeste collega’s in de mess om hun slag te slaan. Léon helpt ze. Hij heeft een apart telefoontje om de simkaarten te activeren, plaatst ze vervolgens in de smartphones van de mannen en past de instellingen aan. Het werkt. Een van hen gaat zijn laptop met het mobiele routertje ophalen en ook dat apparaat maakt Léon in orde. Weer een blij mens dat zodra het kan heerlijk gaat skypen met zijn vrouw en kinderen.
Er gaan een hoop flappen over tafel en even waan ik mij tussen de handelaren en geldwisselaars op het tempelplein, maar het blijkt een probaat middel om mensen om zich heen te verzamelen, hen te helpen en hun vertrouwen te winnen. Ik zie een en al stralende gezichten. “Dit is fase een”, zegt Léon tegen mij. Nu het vertrouwen is gewonnen, komen de verhalen los. De man met de laptop is in een hoekje gaan zitten en Léon voegt zich bij hem. Fase twee.
Geen werk is geen geld
In de mess is wel een computer, maar het signaal is zo gering, dat daar niet mee valt te internetten. Bovendien moeten zij er met hun veertienen van doen. Maar wanneer? Het leven aan boord is zwaar en de mannen staan uren op hun benen. Schutten, aan- en afmeren, wachtlopen, bevoorraden, bunkeren. Deze “Planet Ace” was vanmorgen om 07.36 uur voor de sluis bij IJmuiden en om 03.05 uur er weer doorheen op weg naar Tanger. Léon weet van een van deze mannen dat hij een vrouw heeft die als schoonmaakster in Saoedi-Arabië werkt. Dan is het uitkienen en geluk hebben om even contact te krijgen en het hart te luchten. Filipijnen zijn harde werkers, en gehoorzaam; daarom ook populair bij reders. Ze zijn zo arm dat ze wel genoegen moeten nemen met de wurgcontracten die ze krijgen aangeboden. Geen werk is geen geld. Ze zitten zo negen maanden aan boord, kunnen er zelden af. Maar als ze even een paar uurtjes hebben en niet te moe zijn, kan een busje van het Seamen’s Centre hen ophalen om in de club wat te praten, souvenirtjes te kopen en iets te drinken. De stad is te ver weg, te duur en de tijd te kort. Voor dit soort arbeidsomstandigheden vind je geen West-Europeanen meer. Beman-ningen komen nu uit de Filipijnen, India, Rusland, Oekraïne, China en Polen. Van de gemiddeld 5300 schepen die Amsterdam aan doen met zo’n 20 mensen aan boord, afhankelijk van het type schip, is een derde Filipijns. Marjohn vaart al zo’n tien jaar. Hij vertelt me dat hij drie jonge kinderen heeft. Van stoppen met varen is voorlopig geen sprake. De kinderen moeten eerst naar school. Van zijn salaris van $ 1.400 is hij al $ 500 kwijt aan communicatie met thuis. Zijn droom is een winkel beginnen. Nog liever een restaurant, maar daar is startkapitaal voor nodig en dat kan hij nooit bij elkaar sparen. Het Seamen’s Centre van Amsterdam dreigt door geldgebrek ten onder te gaan. Subsidies zijn geschrapt en donaties dekken de kosten niet. En dat terwijl de havens een belangrijke kurk zijn waarop de Nederlandse economie drijft. Elke burger is ervan afhankelijk. Zijn auto, banaan, elektronica en wat al niet is er dankzij de zeeman gekomen. De zeeman die zijn werk onder verre van romantische omstandigheden moet doen. Het zeemanshuis probeert die zeeman met raad en daad bij te staan. Dominee Léon Rasser doet veel meer dan hier is geschetst. Hij preekt, probeert via migrantenkerken wal en schip met elkaar te verbinden, bezoekt zieken in het ziekenhuis et cetera. Bovenal schenkt hij zijn tijd als mens voor de mens, want aandacht is een schaars goed op een koopvaardijschip.